Terug naar Kreaties
Gedicht voor Suster Bertken ter ere van de 500-jarige sterfdag
(zie ook hier)
Barrevoets het kerkhof over.
Je laatste vogelmoment, nu
past enkel een hoofd, één hand
in het kader van je eenkluizig bestaan.
Vergat je niet je lichaam te
vergeven, iemand je andere hand
en je schoenen en je straten
te bewandelen, hoe warm was je
houten vuur? Jouw hemellichaam
bidt en dicht en in een hoekje
spaar je geruchten van het venster
op de stad, eronder stof en sleutelhonger.
Je ziet ze klussen: het hoogkoor wordt gewit,
maar later als jouw tussentijd is verlopen
worden kerken afgebroken. We dempen je botten
met een winkelstraat, fluisteren leemte in de muren.
Laure
Laure roert haar vinnen
in tweedehands licht.
Haar rots is hoger, haar schaduw
langer dan het vergeefs uitgekamde haar.
Ze neuriet naar de mannen,
wil de zinkende lippen iets geven
om op te drukken, dicht
het blauw rood.
Ze spuugt witte kopjes op het water
dat altijd danst, zich laat overreden
door de goedlachse schitteringen
die het zichzelf toewerpt. Het hapt,
wast zich en wijst met een kromme vinger
naar boven.
Laure weet best wat haar haren puntig maakt,
wie haar tanden bekalkt met treur.
Ze weet alleen niet wat het betekent
op een stoel te zitten, niet te blazen
met de woorden in haar wangen.
Geef haar een glas water
in plaats van een hele rivier.
Terug naar Kreaties